Geschiedenis van Pelt

De fusie van Neerpelt en Overpelt in 2019 stond in de sterren geschreven. Eeuwen geleden werden deze gemeenten al samen aangeduid als Pelta, afgeleid van het Middelnederlandse woord voor paal of poel. Decennialang werd aangenomen dat ‘Palethe’, voor het eerst vermeld in 815, de oudste bekende naam voor Overpelt en Neerpelt was. Recent onderzoek wijst er echter op dat men in 771 sprak over ‘Palati’.

De eerste bewoners leefden hier nochtans lang voor deze tijd. Opgravingen tonen aan dat er al in de prehistorie nederzettingen op Pelter grondgebied waren. De neolithische vondsten behoren tot de belangrijkste van het land.

Vroege geschiedenis en middeleeuwen

Het eigenlijke fundament voor het latere Pelt werd gelegd in de Frankische tijd, met de verspreiding van het christendom door de Heilige Willibrordus, een Ierse monnik. Hij zou de nederzetting Levetlaus (Lindel) en Haeselaus (Hasselt) gesticht hebben. Ook de eerste bidplaats in deze regio, de Sint-Kwintenskapel van het Lindel, werd waarschijnlijk door Willibrordus gesticht.

In de twaalfde eeuw kwam het patronaat van de Sint-Martinuskerk in handen van de Norbertijnenabdij van Floreffe. Deze abdij verwierf de Dommelmolens en andere eigendommen, waaronder de Grote Hof, de Kleine Hof en de Panhof. Gedurende ruim zes eeuwen overzagen de Witheren de parochie. Na de Franse Revolutie werd deze taak overgenomen door het bisdom Luik en sinds 1967 door het bisdom Hasselt.

Het graafschap Loon

Overpelt en het grootste deel van Neerpelt behoorden tot het graafschap Loon, een onafhankelijk vorstendom dat in 1366 bij het prinsbisdom Luik werd gevoegd. Desondanks behield het graafschap een zekere bestuurlijke onafhankelijkheid tot aan de Franse Revolutie. Het graafschap was onderverdeeld in zes ambten, waaronder het ambt Pelt, dat sinds 1585 Pelt-Grevenbroek werd genoemd.

Dit ambt omvatte een aantal lokale rechtsbanken, genaamd schepenbanken, met aan het hoofd de schout. Ze behandelden zowel burgerlijke als criminele zaken. De Schepenbank van Pelt had rechtsgebied over Overpelt, Neerpelt, Kleine-Brogel en Kaulille. Aan het hoofd van het ambt stond de drossaard, met uitgebreide macht op militair, bestuurlijk en gerechtelijk vlak.

Met de Franse Revolutie verdwenen de drossaardschappen en lokale schepenbanken.

Tachtigjarige oorlog

Na enkele woelige eeuwen getekend door oorlogen, streefde het prinsbisdom Luik naar neutraliteit. Ze probeerden zich afzijdig te houden en gaven voorbijtrekkende legers vrije toegang. Hoewel ze hierdoor onafhankelijkheid behielden en geen duur leger moesten onderhouden, bleef de regio niet gespaard door de vreemde troepen, met opeisingen en plunderingen tot gevolg.

In 1651 staken de Lorreinen de kerk van Sint-Huibrechts-Lille in brand. In de kerktoren, die als verdedigingstoren dienst deed, kwamen een dertigtal inwoners om het leven.

De bevolking beschermde zich door schansen aan te leggen, omgeven door aarden wallen en grachten en toegankelijk met een ophaalbrug. In Overpelt werden vijf schansen aangelegd, waarvan de Hasseltse schans het best bewaard is gebleven.

Economische ontwikkeling en industrialisatie

Overpelt en Neerpelt waren Kempische landbouwdorpen, omgeven door uitgestrekte gemene heidegronden. Vanaf de zeventiende eeuw trok de arme bevolking als Teuten naar Nederland en Duitsland om er onder andere textiel en koper te verkopen. Deze handel bracht geleidelijk aan meer welstand, wat zich manifesteerde in de negentiende eeuw met de bouw van prachtige stenen teutenhuizen.

Met de aanleg van het Kempisch kanaal (1846) en de spoorlijnen Hasselt-Eindhoven (1866) en Antwerpen-Mol-Mönchengladbach (1879), kwam er een einde aan het isolement van de Noorderkempen. De industrialisatie begon met de vestiging van de metaalfabriek Schulte en Cie in 1888, wat leidde tot een demografische groei.

In 1910 werd in Neerpelt het Sint-Hubertuscollege gesticht, het eerste katholieke college met een volledig Nederlandstalig programma. Neerpelt groeide uit tot een klein regionaal verzorgingscentrum met administratie, dienstverlening, scholen en culturele voorzieningen.

De industriële werkgelegenheid bleef beperkt, maar in 1961 richtten Overpelt en Neerpelt samen met omliggende gemeenten het industrieterrein Nolimpark op. Dit terrein, inmiddels 400 hectare groot, biedt werk aan duizenden mensen.

Overpelt ontwikkelde zich naast industrie ook in de zachte sector met middelbare scholen en verzorgingsinstellingen. Het regionale Mariaziekenhuis, geopend in 2005 maakt dat de gemeente een belangrijke rol speelt in de regionale gezondheidszorg.

;